Boobies met een missie!
Zo begon ik 12-15 jaar geleden een artikel voor het blad van Pleegzorg. Twaalf tot vijftien jaar geleden ja, want door alle veranderingen in mijn vroege leven weet ik eigenlijk nooit zo goed meer wanneer iets gebeurde. Wel kan ik altijd nog voor me halen waar ik op zo’n moment woonde, en aangezien dat tot mijn achttiende zo’n beetje elke 2/3 jaar veranderde, kan ik dan ten minste de periode inschatten.
Ik woonde in Pleeggezin Eén en werd gevraagd iets te schrijven over hoe het was om pleegkind te zijn. De missie in mijn verhaal was toen vooral te laten zien wie wij waren: ‘waardevolle kinderen, met problemen’ en niet zozeer ‘problematische kinderen waar men vooral last van heeft’.
Zonder al teveel in details te treden kun je je voorstellen dat je op je twaalfde niet zomaar pleegkind wordt. Op emotioneel gebied viel er bij ons thuis een hoop te winnen en helaas had ons gezin die wedstrijd met 10-0 grandioos verloren. Angsten waren er veel en vaak. Over vertrouwen, het verleden, seksualiteit, veiligheid, eigenwaarde en vooral de ham-vraag: wat is nu Liefde? Of beter nog: kennen wij wel liefde? Een belangrijke basis ontbrak en dat sloeg een groot hartengat dat nooit meer volledig opgevuld zou worden.
Een achtbaanrit volgde tijdens de pubertijd: het afmaken van mijn middelbare school, tegelijk een eigen huishouden runnen en beginnen aan een nieuwe opleiding liepen parallel aan wonen bij twee pleeggezinnen, het heftige effect van nog meerdere uit huis geplaatste familieleden en kamertraining, kort daarop gevolgd door een eigen woning. Tijdens dit alles moest ik in sneltreinvaart ook nog eens leren vertrouwen op de onvoorwaardelijke liefde en het onuitputtelijke geduld van mijn partner en redder-in-nood, met alle emotionele angsten en paniekpolitiek van dien. Want binden? ‘Daar begin ik niet aan!’
Als ik mijn stem in die tijd niet verloor aan de feestjes en het uitsloven, dan was het wel aan het van de daken schreeuwen dat ik nooit zou trouwen en van mijn lang-zal-ze-leven niet aan kinderen moest denken.
Nu, twaalf tot vijftien jaar later, lig ik hier op bed dan toch glimlachend te bedenken hoe het mogelijk is dat ik net onze Donder van anderhalf een hoognodige slinger naar bed heb gegeven en lig te wachten tot haar vader straks thuis komt: al twaalf jaar de hoofdrol in mijn leven en met recht de beide benen op de grond die ik zèlf op de spannende momenten soms nog even mis.
En hier zo twaalf tot vijftien jaar later is mij gevraagd te schrijven over een nieuwe uitdaging: het mama-zijn. Het mama-zijn als moeder met een pleegzorgrugzak, en dit keer met de vraag wat voor rol mijn borsten daarin kregen: Borsten met een Missie.
Die schreeuwende protestacties over het ab-so-luut niet willen beginnen aan kinderen hielden namelijk natuurlijk een keer op en maakten in gesprek met een, inmiddels tot ‘tante’ omgedoopte, therapeute héél voorzichtig plaats voor kleine kriebels. Kriebels die mijn ‘Benen-op-de-Grond’ eerst maar eens een heel jaar achter elkaar wilde horen voordat hij zijn eigen stiekeme droom met mij een serieuzer plekje wilde geven. Toen dat jaar ruimschoots voorbij was, was hardop ‘JA!’ van de daken schreeuwen nog iets te gedurfd voor mijn persoontje, maar het feit dat we heel bewust en vol vertrouwen ‘risico’s durfden te nemen’ sprak boekdelen. Anderhalve maand later was ik zwanger.
Het moment waarop ik het hem vertelde was prachtig, memorabel en best grappig. Drie dagen daarna brak echter de hel los. De paniek sloeg toe, en samen met de bekende horror-monen (waar ik allergisch voor bleek!) kwamen de oerangsten weer boven. Nachtmerries die ik jaren niet meer had gehad kwamen op volle kracht terug en de ‘Tante’, waar ik eigenlijk al half afscheid van genomen had, stond weer onder de grote rode knop op mijn telefoon.
‘Dit kan ik niet!’, gonsde het door mijn lijf en leden, en dit keer kon zelfs mijn ‘Benen-op-de-Grond’ mijn extreme gedachten niet stopzetten. Niemand mocht nog weten dat ik zwanger was, want: wilde ik er wel mee doorgaan?
Mijn pleegmoeder, die ik maar af en toe zag, bleek in de grootste paniek plots een lichtje in de duisternis. Eén belletje, zonder duidelijke uitleg van mijn kant, en ze stond al voor de deur. Met een verhaal over angsten en dromen, oude en nieuwe genen en onze gedeelde herinneringen over de nachtmerries van vroeger vertelde ze me dat ze het al wist voordat ik belde: ik werd mama, er zou echt een kindje geboren worden en wat er ook ooit gebeurd was, die baby zou een gouden thuis krijgen.
Het was mooi geweest als het verhaal daar eindigde met de bekende sprookjes-zin (‘En ze leefden…’), maar de Tante en pleegmams kregen toch nog een drukke bijbaan die zomer. Met succes: het kindje ‘mocht blijven’, de allergie voor het zwangerschapshormoon leek te berusten in het feit dat -ie niets te vertellen had en zo werden ook de spoken in mijn hoofd langzaam maar zeker op hun plek gewezen.
In al die gesprekken ontstond bij mij heel sterk de wens om borstvoeding te gaan geven. Grappend zeiden mede-probleemkinders en ik weleens dat we zo geëindigd waren omdat de borstvoeding bij onze moeders nooit wilde lukken, en dat dat spul dan toch wel magische krachten moest hebben. Natuurlijk was dat voor een groot deel onzin en toeval, maar die magische kracht zat voor mijn gevoel toch in een stukje binding dat je met het geven van borstvoeding wel móest krijgen. En (angst voor) binding was nu juist die rode draad in mijn leven.
Dat ik voor mensen, dieren en andermans kinderen kon zorgen en mijn verantwoordelijkheden kon nemen was me echt wel duidelijk, maar dat ene stemmetje bleef maar venijnig roepen: ‘Je doet alleen maar wat je práktisch gezien hoort te doen, je hart zit er niet in! Je houdt niet van dit kindje. Hoe kan dat ook? Je weet niet eens zeker wat houden van echt is!’
We gingen ons er meer en meer in verdiepen en waren er toch wel uit: borstvoeding werd mijn missie! Sowieso vond ik het altijd een mooi, warm gezicht, een gezonde optie en een idyllisch plaatje, maar ik was er daarnaast echt van overtuigd dat het mijn angsten kon beteugelen en helend zou kunnen werken. Een postnatale depressie lag op de loer (of dat wist ík toch in elk geval zeker met mijn hoofd vol doemscenario’s) en of je je nu goed en betrokken voelt of niet, zo’n kindje móet nu eenmaal gevoed worden. Als je borstvoeding geeft zou het veel moeilijker zijn om die kleine op slechte dagen uit handen te geven en zo bewust afstand te creëeren, dan wanneer je de kleine en de fles aan wat liefdevolle vrijwilligers kon geven. Die stonden immers toch al maanden te springen om eindelijk te mogen kroelen en dat zou te makkelijk zijn als je ‘even geen zin had’. Bovendien zou het geven van borstvoeding voor verplichte rustmomenten zorgen, want mijn bijzondere jeugd heeft ook gezorgd voor iets dat je op zijn minst extreme preutsheid kon noemen. Borstvoeding was naar mijn idee de oplossing voor van alles, en moest en zou er dus komen.
Zo gebeurde het dat onze Donder begon te bestaan, en in het ziekenhuis door de verpleegster naar de borst geloodst werd. Apetrots was ik toen Benen-op-de-Grond, voor het eerst in ons leven toch echt van zijn stuk gebracht door een helse bevalling, terug de kamer in kwam met haar kleertjes. Donder en ik lagen daar maar trots te denken dat we de finish hiermee nu al lang en breed gehaald moesten hebben.
Natuurlijk bleek even later de ‘wereld van de boob’ niet altijd de praktische, makkelijke wolk die er zomaar overal beloofd werd en voelde de lucht veel vaker donkergrijs dan babyroze. Ontstekingen, kloven en uiteindelijk een 3 maanden fulltime kolven waren allemaal nodig om ons te brengen waar we nu zijn.
Achteraf gezien, en als ik anderen weleens probeer te helpen door die eerste wen-weken heen, heb ik soms geen idee waarom ik dat alles doorstaan heb en niet gewoon ‘naar de fles greep’. Ik vond heus dat borstvoeding gezonder was, maar ondanks het feit dat het mijn keuze niet zou zijn geloof ik ook oprecht dat kindjes prima kunnen groeien op kunstvoeding en kroelen. Kolven en jezelf blootgeven aan kraamzorg en een lactatiekundige waren met mijn achtergrond op zijn minst ‘naar’ te noemen, dus dat vormde alweer een extra drempel, en zo’n keiharde doorzetter ben ik nu ook weer niet.
Hoe het had moeten lopen als het plan niet gelukt was, of als ik op die talloze momenten van twijfel toch niet doorgezet had, weet ik niet. Dat we het Plan Borstvoeding emotioneel op een erg hoog voetstuk geplaatst hadden en dat dit ook weer risico’s met zich meebracht, weten we maar al te goed. In mijn geval was dat misschien echter tóch net het zetje dat ik nodig had om te leren vertrouwen in de kracht van mijn lijf en van mijn hart.
Borstvoeding bleek verzorgend, troostend, voedend en helend. En niet alleen voor onze kleine Donder…
Met trots en nog steeds soms stomme verbazing durf ik inmiddels namelijk te zeggen dat dat magische woord er is: Binding. Het is het echt allemaal waard geweest. Al bijna anderhalf jaar een verbond tussen moeder en dochter, een pact, verplicht momentje voor ons samen. Soms synoniem voor ‘handen in het haar’, maar met inmiddels nog maar twee korte kroel-voedingen voor en na het slapen gaan, staat de geleverde strijd toch ook wel gelijk aan een zuurstokroze, trotse staat van mama-zijn.
De enige reden die ik voor het doorzettingsvermogen kan bedenken is die verborgen oerkracht tegenover dat eeuwig zeurende en knagende stemmetje. De oerkracht die daar tegenin ging en, als ik het even niet meer wist, fanatiek bleef fluisteren dat ik het wèl kon. Een Oerkracht die zich misschien nog veel beter laat vertalen door één klein woordje. Een woord met een enorme invloed, dat door zogenaamde tantes, pleegmoeders, Benen-op-de-Grond, borstvoeding, de liefste Donder van de wereld, maar vooral door mijn eigen IK uiteindelijk haar weg heeft leren vinden in mijn hart.